Een week geleden voelde ik mij grieperig, had wat koorts, begon te hoesten. Die hoest is er vandaag nog, de rest van de symptomen wat minder. Ik belde toen naar de huisarts omdat mijn lief mij verbood in de wachtkamer te gaan zitten en ik kreeg een telefonisch consult. Een soort vraaggesprek waarbij de dokter de ernst van de situatie probeert in te schatten en uiteindelijk niet veel anders kan zeggen dan neem af en toe wat paracetamol, blijf in uw kot en als het te erg wordt moet je wellicht naar de spoed. Uw ziektebriefje ligt klaar bij de receptie.
Ondertussen moet ik blijven doen alsof de wereld er uitziet zoals altijd. Op de hogeschool waar ik les geef zijn de campussen gesloten, maar de lessen moeten online blijven doorgaan. Geen uitstel, want niemand weet hoe lang deze toestand duren zal en of er nog tijd zal resten om lessen die werden verschoven nog te geven.
Het bedrijf waar ik een dag of twee per week freelance voor werk probeert ook krampachtig te doen alsof er niets aan de hand is. Business as usual is het motto, de boîte moet blijven draaien.
Ik snap het wel, dat vastklampen aan wat we een paar dagen geleden nog als normaal bestempelden. Het is het enige dat nog tussen ons en een soort van collectieve waanzin staat als elke vorm van zekerheid afbrokkelt.
In de voormiddag ga ik even naar de Aldi, het eten raakt op. Veel rekken zijn leeg, er is geen pak pasta meer te bespeuren. Het enige wat overblijft is de quinoa en de volle rijst. Ik neem er een halve kilo van mee. In de gangpad naast het lege rek WC papier staan drie mensen te keuvelen, ik loop er in een boogje omheen. Er hangt een onwerkelijke sfeer. In de vijf minuten waarin ik in de rij sta ontstaat 2 keer een discussie tussen een klant en een kassierster. Ze zitten er al de hele morgen, zonder pauze, zonder handschoenen of andere vorm van bescherming. Helpen tientallen, zo niet honderden klanten waarvan sommigen het adagium ‘hou afstand’ niet altijd even goed volgen. Anderen laten dan weer hun frustraties de vrije loop, alsof zij er aan kunnen doen dat er geen melk, bloem of WC papier meer is. De man voor mij staat er op met baar geld te betalen, de kassierster zucht.
In de namiddag krijg ik de melding van een collega dat hij symptomen heeft en zich ’s avonds bij de spoed zal aanmelden. Mijn andere collega zal zijn les van morgen overnemen. Hij heeft dan weer het nieuws gekregen dat bij zijn vrouw kanker is vastgesteld en is behoorlijk wanhopig op zoek naar een oncoloog waar ze op consult mag. Wanneer een behandeling kan en mag opgestart worden is onzeker.
Ik besluit dat het tijd is om de tuin in te trekken, de vlinderstruik te snoeien en de woekerende passieflora. Ik plant wat bonen en sla. Het zonnetje doet deugd.
Ik heb twee online infosessies ingepland met studenten voor hun eindwerk. Tijdens de presentatie zie ik dat ik word opgeroepen voor een ander spoedoverleg. Als ik kan aansluiten zie ik dat er communicatie voorbereid moet worden rond de nakende lockdown. Stagiairs zullen in de mate van het mogelijke hun stage moeten afwerken via thuiswerk.
Samen met mijn dochter kijk ik naar Ter Zake en De Afspraak, proberen in te schatten wat de impact zal zijn van de nieuwe maatregelen. Mijn moeder juicht op Facebook dat de boekenwinkels open mogen blijven, maar het blijkt om een slechte vertaling te gaan van het Franse woord ‘librairie’ dat hier moet geïnterpreteerd worden als ‘krantenwinkel’.
Morgen is een nieuwe dag, denk ik. En ik ga slapen.
