Flarden

De afgelopen weken pakte ik dozen in, besloot welke rommel er overbodig was en welke ik nog een tijdje doelloos wilde bijhouden. Na de verbouwing die twee weken langer duurde dan de twee weken die de kleine aannemer van algemene bouwwerken had voorspeld veegde ik een dikke laag stof van de dozen en opende ze terug. Ik probeerde het huis en mijn leven te herschikken, en in oude, vergeten brieven van lang geleden vond ik flarden van mijn verleden terug. Voorlopig voel ik nog te veel schroom om ze te openen, maar op de enveloppes lees ik namen die ik al lang vergeten was.

Ik wilde dat ik iets minder morsig was geweest, vroeger. Dat ik zorgvuldiger was geweest in vriendschappen, liefdes, mensen. Dat ik niet diegene was die brieven onbeantwoord liet, die geleende boeken niet terugbracht, platen liet rondslingeren of kledingstukken van anderen verloor.  Dat ik niet degene was die genadeloos kon vertrekken, zonder dat ik nog de moeite nam om om te kijken. Dat ik niet al mijn geld uitgaf aan het eten dat ik lekker vond of de dingen die ik graag deed of had.

Misschien moet ik zeggen dat ik toen jong was, en niet beter wist. Maar de waarheid is dat ik toen leefde alsof tijd onuitputtelijk was, alsof elke gemiste kans zich een volgende keer in tienvoud zou aandienen, alsof niets onherroepelijk was en alles te herstellen in een land dat later heette.

Nu weet ik dat wat weg is nooit meer teruggevonden wordt, behalve dan in herinneringen. Dat de stappen die je hebt gezet niet meer gewist kunnen worden, maar altijd sporen laten. Dat wat je ooit overboord hebt gegooid nooit meer opgevist kan worden, maar sluimert op de bodem van de zee.

Ik heb ja gezegd toen ik nee had moeten zeggen en nee toen een ja aan de orde was geweest. Ik heb kiezels verzameld en diamanten laten liggen, gesproken toen ik zwijgen moest en gezwegen toen ik iets moest zeggen. Ik ben gebleven toen ik moest gaan en te vaak weggegaan toen ik nodig was.  Omwegen gemaakt toen ik recht op het doel afgaan moest, getreuzeld toen ik haast moest maken. Ik ben blijven zwemmen toen ik moest verdrinken, ik heb gelopen voor mijn leven. Ik heb gevochten met mezelf, met anderen geworsteld en verloren waar ik winnen moest. Ik behaalde een Pyrrhusoverwinning of twee, en viel alsnog in handen van de vijand.

We doen maar wat en denken dat dat leven is. Het paard schudt met zijn manen, de kat likt aan haar gat en heeft nergens spijt van. Wij kijken terug in de tijd en zien pas achteraf hoe een patroon zich vormt en waar de weeffout zit. Elke stap die we ooit hebben gezet volgde op de één of andere manier logischerwijs op de vorige. Zo vervullen wij zelf ons lot, zonder dat we weten hoe of waarom. Pas achteraf zien we de werkelijke betekenis van wat we zeiden, voelden, gebaarden. Wij zijn een stukje in een mozaïek die we zelf nooit te zien krijgen.

Plaats een reactie