Rabot: kroniek van de entropie

Op een verloren maandagavond, terwijl mijn lief iets werkelijk belangrijks aan het doen was en ik dus alleen thuis was, keek ik in uitgesteld relais eindelijk naar de documentaire van Christina Vandekerckhove.

Ik passeer er wel eens met de auto, aan die Rabottorens of wat er vandaag nog van overblijft. De hele buurt daar ziet er ongezellig uit, en druk. Er is een hogeschool langs de ene kant en een kil en nieuw gerechtsgebouw langs de andere kant. Tussendoor een wirwar van tramsporen op een druk kruispunt. En ergens verloren daartussen staat het echte rabot, de sluis tussen de stadsgracht en de Lieve. En ook dat gebouw oogt niet al te appetijtelijk als je het mij vraagt. Kort, lomp en vuil. Nauwelijks de naam ‘monument’ waardig eigenlijk.

De woontorens worden afgebroken want ze zijn uitgewoond en niet meer van deze tijd. De opeenstapeling van miserie zorgt voor een stadskanker waar iedereen die gezond van lijf en leden is van wegvlucht. Wie achterblijft is ziek, oud, arm, behoeftig of ten einde raad. Ideaal voer dus voor schrijvers, producenten van realityreeksen of documentairemakers.

Vandekerckhove kreeg voor haar docu veel lof, en daar is geen woord van gelogen. Ogenschijnlijk achteloos en toevallig poot ze haar draaiende camera neer om te observeren en te registreren zonder zich verder te moeien. Dat losjes uit de pols gevoel is natuurlijk bedrieglijk, want uiteindelijk is ‘Rabot’ een kunstige en strak geregisseerde choreografie. Zo zoomt ze bijzonder goed in op een aantal bewoners en hun dagelijkse rituelen. Een oud koppel dekt de tafel en eet zoals vroeger. Eenvoudige kost. Soep. Patatjes en saucissen en appelmoes.

– Goed appelmoes hé, André?
– Wablieft?
– Dat het lekker appelmoes is.
– Ah ja.
– Is uw vuur uit, André?
– Wablieft?
– Of dat uw vuur uit is?
– Mijn vuur is altijd uit.

Het is het soort tafereeltjes waarvoor het woord aandoenlijk is uitgevonden. Op een keer zien we de André alleen eten. Mevrouw heeft af en toe last van psychotische aanvallen en verschijnt pas twee maanden later weer op het appel.

Bij een gezin met migratie-achtergrond, zoals dat dan heet, zien we hoe de verschillende soorten worst in een dikke drets olie worden gebakken en vervolgens verorberd met een keur aan vette mayonaise en andere sauzen. “Ik moet mijn insuline nemen om half zes”, klinkt het vervolgens. Het oordeel is subtiel en tegelijkertijd uitgesproken.

De oorspronkelijke bewoners hebben het voornamelijk over vroeger. Toen het beter was, de liften werkten en mannen ook. Toen de buurvrouwen nog koffie bij elkaar kwamen drinken en iedereen de voordeur open liet staan. Nu zijn de toren een vergaarbak voor miserie. Voor junkies, langdurig werklozen of mensen met een grote afstand tot de dolgedraaide arbeidsmarkt. Voor de zieken en de waanzinnigen, de verzamelaars die hun huis en hun garage volstouwen met nutteloze zaken. De drinkers en de wanhopigen.

Een gamend koppel buigt zich over de vraag wat nu eigenlijk de gelukkigste dag van hun beider leven was. “De geboorte van onze Kurt, toch?” vraagt ze aan haar man. “Mja, oké. Maar voor mij persoonlijk toch wel de dag dat ik uit bak kwam.” Het kind Kurt woont niet meer thuis, maar is hopelijk ondergebracht bij een ouderpaar dat het leven beter onder controle heeft.

De enige bedenking die ik blijf hebben is dat deze mensen opgevoerd worden ter vermaak van wie het beter heeft. Je ziet ze in Rabot, maar het zijn ook deze sukkelaars die je ook geregeld aanschouwt in series als ‘De Rechtbank’ bijvoorbeeld. Of in Radio Gaga. Het gaat vaak over de mensen die bungelen aan de onderste tredes van de maatschappij, maar verder hoor je hen zelden of nooit. Maar desalniettemin: Rabot blijft een aanrader.

 

Plaats een reactie