Ik ben er op dit moment een beetje klaar mee, vrees ik. Vooral dan de mannelijke, hedendaagse versies ervan.
Om te beginnen is er natuurlijk Pfeijffer. La Superba las ik ergens dit jaar. Nu kun je iets hebben voor of tegen een barokke schrijfstijl, ik vond het redelijk hels. Dan heb ik het daarbij niet zozeer over de stijl op zich, wel over de blikken clichés die op elke pagina worden opengetrokken en het oeverloze uitleggen van wat al lang overduidelijk is. Je krijgt echt het gevoel dat Pfeijffer zichzelf echt heel erg slim en origineel vindt en zijn behoorlijk banale gedachtenkronkels overvloedig blijft exploreren.
Een paar dagen geleden heb ik dan ‘Een Honger’ van Jamal Ouariachi uitgelezen. Ik had het boek, ter grootte van een flink uit de kluiten gewassen snelbouwer, deze zomer op de rommelmarkt op de kop getikt. Ik snap nu ook volkomen waarom de originele eigenaar er van af wilde. Op zich zit er ergens wel een goed verhaaltje in dit boek verborgen, maar daarvoor zouden er op elke drie zinnen twee geschrapt moeten worden plus de helft van wat overblijft. En dan die vrouwenpersonages! Daar waar Pfeijffer hen nog een klein beetje een innerlijk leven bedeelt (al zijn natuurlijk hun etherische voorkomen, hun mysterieuze maniertjes en hun knappe uiterlijk veel belangrijker) is het vrouwelijke hoofdpersonage enkel een doorgeefluik voor de gedachten en belevenissen van de mannelijke protagonist. Een studente van een jaar of 22 die verliefd wordt op een man die dubbel zo oud is als zij veroorzaakt uiteraard geen enkel innerlijk conflict bij de dame in kwestie. Ze is wellicht te druk bezig haar wenkbrauwen ‘in het gareel’ te houden of zich – neurotisch als ze is – allerlei rampscenario’s in het hoofd te halen. Tot zover het zieleleven van Aurélie. Veel interessanter zijn natuurlijk de denkbeelden van Laszlo over pedofilie. In de jaren ’70 waren ze inderdaad behoorlijk revolutionair, nu vooral belegen en goedkope provocaties.
Dan hebben we het nog niet gehad over de Jommekes-truuk om je personages te laten bulken van het geld. Zoals het in de stripverhalen altijd vakantie is en die kinderen nooit naar school hoefden is het in de literatuur vaak een makkelijke uitkomst om je personages te laten bulken van het geld zodat ze nooit geconfronteerd worden met de banaliteiten van het bestaan. Ouariachi bestaat het dan ook nog eens om elke 5 pagina’s te verwijzen naar de oorsprong van het geld (hallo, lezer, herinner je je nog dat Laszlo RIJK is??). Gast, je schrijft niet voor dementerende bejaarden hé.
Tot overmaat van ramp ben ik dan na ‘Een Honger’ begonnen in ‘Poubelle’ van Pieter Waterdrinker. Dat lag op een tafeltje boeken dat in de school verkocht werd voor het goede doel en waarvoor je enkel een vrije bijdrage moest achterlaten in een kartonnen doos. Waterdrinker – een Nederlander die al een hele tijd in Rusland woont – wilde ik al lang eens lezen. Ook hij wordt nogal bejubeld door literaire critici en mijn eigen interesse in alles wat Oost-Europees is, dat is ook behoorlijk bekend. Maar Pieter lijdt aan dezelfde pompeuze en uitleggerige schrijfstijl van die twee hierboven beschreven.
Ik denk dat ik deze kelk aan mij voorbij laat gaan en nog eens een boek van een verstandig vrouwmens ter hand neem.
