Zondag 12 april

Vandaag is het Pasen. Andere jaren betekent dat een lang weekend, veel chocolade, familiebezoek en in de namiddag allicht een koers. Het gezaag van die twee oude pé’s op TV is in normale tijden sowieso de soundtrack van elke zondagnamiddag (en als we niet opletten ook die van de zaterdagnamiddag). Andere jaren komt de Paus in het nieuws met zijn Urbi et Orbi en zijn ‘dank oe voor die bloemen’, nu zijn alle kerken leeg. Er kleppert zelfs geen paasklok voorbij.

Het weer is goed en om 8 uur ’s morgens sta ik aan te schuiven bij de plaatselijke bakker. Op voldoende afstand van de andere vroege vogels natuurlijk. Pistolets en boterkoeken, want een half uur na openingstijd zijn er al geen croissants meer te verkrijgen. Als mijn dochter in de loop van de voormiddag verschijnt zetten we een uitgebreid ontbijt klaar op ons terras. Daarna doe ik niets meer noemenswaardigs op deze dag. Mijn lijf is wat stijf, geen idee hoe dat komt. Ik blijf voornamelijk in de zetel hangen.

Mijn tante belt, ze wil weten hoe het met ons gaat. Alles goed met ons en ja, met hen ook. We blijven binnen en wie had dat kunnen voorzien? Mijn dochter is ondertussen terug naar haar kamer verdwenen, ze heeft een paper te schrijven. Waren de omstandigheden gebleven wat ze ooit waren, dan was ze net terug van Pavia en nu onderweg naar Marseille. Haar afstudeerjaar verloopt in mineur. Geen cantussen en andere studentenactiviteiten, geen lessen, niet afspreken met boezemvrienden en -vriendinnen. Zelfs de zomer is onzeker.

Kathleen Cools tweette in het begin van de lockdown dat deze periode haar deed denken aan haar schoolvakanties in de jaren ’80. Een weemoedige variant op het valse adagium ‘arm, maar gelukkig’. Het soort nostalgie dat enkel kan bestaan door de bedrieglijke natuur van ons geheugen. De horror van onze kinderjaren wordt – als je er maar genoeg tijd laat over gaan – een idyllisch sprookje. (Ik bespreek een mechanisme, dit is geen autobiografie).

De zomers van mijn tienerjaren herinner ik me nu als felbevochten vrijheid, en mijn fiets als trouwe vriend. Samen met R. fietsen naar een gratis festival in Heist aan zee, twee uur heen en twee uur terug in het holst van de nacht. Die tocht is me meer bijgebleven dan de muziek, want ik heb er geen flauw idee meer van wie er optrad. Raymond van het Groenewoud, misschien? Om de andere dag werkte ik als keukenhulpje in een restaurant op de Eiermarkt in Brugge. Ik begon om 11h ’s morgens tot de keuken sloot, ’s avonds. We waren jong, onvermoeibaar, onbezorgd en onbezonnen. We waren katachtigen met 9 levens die altijd op hun pootjes vielen. Later bestond nog niet en we wisten niets, behalve dan dat we alles anders zouden doen dan het ooit was gedaan.

Wat er ook van zij: onze vakanties leken in niets op deze periode die ons leert bang te zijn van iedereen die we tegenkomen in de straten of op de pleinen. Die ons isoleert en opsluit en ons leven beperkt tot een paar vierkante meter. Die onze vrienden en andere dierbaren herleidt tot een hoopje pixels op een scherm. Die elke dag berichten brengt uit het sterfhuis en de dwingende boodschap thuis te blijven en de rest van je leven uit te stellen voor onbepaalde tijd.

The Alarm

 

Plaats een reactie