De terugkeer van de stad

Afgelopen week ging ik – voor het eerst in ik weet niet hoe lang – nog eens uit eten met mijn man. Het is een beetje bizar hoe zo’n banaal ritueel (de keuze van het restaurant, de afwegingen die je maakt, het menu dat je bekijkt en de gerechten waar je je op verheugt) na anderhalf jaar opnieuw aangeleerd moet worden. Het voordeel is dat het hele gedoe nieuw lijkt en dat je er een hernieuwd plezier in kunt scheppen. Zo genoten we elk van een ander glas witte wijn, vergeleken we beide en kwamen we tot de conclusie dat mijn man de betere optie had genomen.

Omdat de restaurants nog niet op volle capaciteit kunnen draaien was er lekker veel ruimte tussen de tafels en hoorden we onze eigen stemmen nog. Ik kreeg niet alles op en de dienster kwam nog eens extra informeren of alles wel degelijk in orde was. Ja hoor, absoluut, beloofd, zo verzekerden we haar.

Toen we op de terugweg naar onze fiets respectievelijk auto wandelden merkten we op dat de stad voorzichtig weer tot leven leek te komen. Het was nog licht, het liep tegen tienen en het schooljaar was achter de rug. Op de terrassen zaten kleine gezelschappen nog na te genieten van een dinertje, anderen waren ondertussen aan het pintelieren geslagen. De pleinen, de straten, de kades en de parken, ze zijn na het sluitingsuur van de winkels niet langer overgeleverd aan de eenzaamheid en de stilte. Mensen bewegen zich niet langer schichtig en gehaast, gemaskerd en ongerust. Er wordt opnieuw gekeken en geflaneerd, geslenterd en gelachen.

Weldra komt de muziek terug en zullen de meisjes heupwiegen en de jongens zullen ongegeneerd toekijken met een drankje in de hand. Ook na het zinken van de zon achter de einder zal de stad nog zoemen en trillen, gonzen van geilheid en geluk. De maan en de straatkatten zullen niet langer de enige bewoners zijn van de nacht.

We merken beide dat het ons wat doet, deze aarzelende terugkeer van wat we voor het gemak maar normaal zullen noemen. Dat we dit nodig hebben, de trilling van andere mensen in de buurt, zelfs als je hen niet kent. Dat je hen moet kruisen, horen, zien, voelen zonder dat jouw leven ooit iets met het hunne te maken zal hebben. Misschien hebben we de ander nodig om onszelf te zien, moeten we ons eigen bestaan kunnen afmeten en afzetten tegen dat van hen.

Ik rammel met de fiets over de kasseien naar huis. Bijna onmerkbaar neemt de schemering het van de dag over, de zon werpt haar laatste stralen nog over de vaart terwijl ik de fietsersbrug op stamp. Drie meisjes met lange zwarte haren staan op het hoogste punt foto’s te maken van elkaar. Ze halen hun zoetste glimlach en een schalkse blik boven en controleren daarna onmiddellijk het resultaat op de Instagram-waardigheid van de kiekjes. Op de achtergrond zal de zon te zien zijn en het oude fabrieksgebouw dat nu bewoond wordt door witte mensen, waarvan de meeste deugen.  

Plaats een reactie